
Jurisprudentie
AQ8799
Datum uitspraak2004-09-02
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersKG-nr: 181362/KGZA 04-698/EV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersKG-nr: 181362/KGZA 04-698/EV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Op 17 mei 2004 is Endstra doodgeschoten. De Rabobank stelt zich op het standpunt dat het overlijden van Endstra en de daardoor ontstane situatie geen aanleiding vormt om terug te komen op haar eerdere beslissing om de relaties met eisers te beëindigen wegens hun verbondenheid met Endstra. Het risico van reputatieschade is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende reden voor opzegging van de bankrelatie.
Uitspraak
KG-nr: 181362/KGZA 04-698/EV
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
de besloten vennootschappen
met beperkte aansprakelijkheid
1. MARINA SEAPORT IJMUIDEN B.V.,
2. HOLDING SEAPORT IJMUIDEN B.V.,
3. SEAPORT IJMUIDEN ONROEREND GOED B.V.,
4. SEAPORT PROPERTIES B.V.,
5. SEAPORT BEACH RESORT B.V.,
allen gevestigd te IJmuiden,
e i s e r s ,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat: mr. J.P. Koets te Amsterdam,
- t e g e n -
1. COÖPERATIEVE CENTRALE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde van eisers sub 1 tot en met 5,
2. COÖPERATIEVE RABOBANK IJMUIDEN U.A.,
gevestigd te IJmuiden,
gedaagde van eisers sub 1 tot en met 4,
3. COÖPERATIEVE RABOBANK VEENSTROMEN U.A.,
gevestigd in de gemeente De Ronde Venen,
gedaagde van eiseres sub 5,
procureur: mr. H. van Haaften.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als de Seaport vennootschappen dan wel afzonderlijk als Marina Seaport, Holding Seaport, Seaport IJmuiden, Seaport Properties en Seaport Beach Resort. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid (in enkelvoud) als de Rabobank.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- gelijkluidende dagvaardingen d.d. 13 juli 2004 en 12 augustus 2004, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 18 augustus 2004;
- pleitnota's en producties van beide partijen.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Wijlen de heer W. Endstra, hierna: Endstra, hield 25% van de aandelen in de familievennootschap Marpolo Amsterdam B.V., hierna: Marpolo. De overige aandelen worden gehouden door de broer van Endstra en zijn twee zusters.
2.2. Marpollo houdt indirect alle aandelen in Seaport Beach Resort en direct alle aandelen in Holding Seaport. Holding Seaport houdt op haar beurt (in)direct alle aandelen in Marina Seaport, Seaport IJmuiden en Seaport Porperties.
2.3. De Seaport vennootschappen houden zich bezig met de ontwikkeling en exploitatie van, kort gezegd, de jachthaven te IJmuiden, het hotelgebouw, de jachtclub en alles wat daarmee samenhangt. Seaport IJmuiden ontwikkelt en exploiteert al het onroerend goed op het terrein van de jachthaven, Marina exploiteert de jachthaven, Seaport Properties is eigenaar en verhuurder van een Grand café-restaurant en Seaport Beach Resort heeft een overeenkomst met de exploitatiemaatschappij waarin het hotel wordt geëxploiteerd.
2.4. Vanaf begin jaren ’90 hebben de Seaport vennootschappen een bankrelatie met de Rabobank. Op deze bankrelaties zijn van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden, hierna: ABV. Op de rekening-courant relaties zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank Organisatie, hierna: AVRC.
2.5. Voor zover hier van belang bepalen de artikelen 13 en 17 van de AVRC en artikel 30 van de ABV het volgende:
Artikel 13. Opzegging rekening-courantovereenkomst zonder kredietfaciliteit
Indien aan een rekeninghouder geen kredietfaciliteit is verleend kan iedere rekeninghouder of de bank zonder opzeggingstermijn de rekening-courantovereenkomst opzeggen. (…)
Artikel 17. Opzegging kredietfaciliteit
Zowel de bank als de rekeninghouder kunnen te allen tijde een kredietfaciliteit opzeggen, met inachtneming van een termijn van tenminste drie maanden. Gedurende die termijn zal de rekeninghouder van het krediet geen gebruik mogen maken en terstond na afloop van die termijn moet de rekninghouder een eventueel debetsaldo voldoen.
Artikel 30. Opzegging van de relatie.
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de relatie desgevraagd de reden van die opzegging meedelen.
Na opzegging van de relatie zullen tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens die afwikkelingen blijven deze Algemene Voorwaarden van kracht.
2.6. In januari 2004 heeft de Rabobank Endstra uitgenodigd voor een bespreking op 10 februari 2004. Bij deze bespreking heeft de Rabobank aan Endstra medegedeeld dat zij voornemens was om alle financieringsrelaties met hem en de vennootschappen waarvan hij bestuurder en/of meerderheidsaandeelhouder is op te zeggen. Bij brief van 17 februari 2004 heeft de Rabobank aan Endstra hierover geschreven, voor zover hier van belang:
"(…) De Rabobank Groep wenst alle financieringsrelaties met u en bedrijven waarin u direct of indirect een meerderheids- of, naar de mening van de bank, controlerend belang heeft, althans bedrijven waarover u (mede) het bestuur uitoefent, te beëindigen. De reden is gelegen in het feit dat de Rabobank Groep niet wil worden geassocieerd met kwesties waarmee u, terecht of onterecht, in verband wordt gebracht. De Rabobank Groep wenst op geen enkele wijze mee te werken dan wel betrokken te geraken bij kwesties die het aanzien van de bank zouden kunnen schaden, dan wel een gevaar opleveren voor de integriteit van de bank. Naamsverbondenheid lijdt, althans kan lijden, tot aantasting van de reputatie van de Rabobank Groep.
De Rabobank Groep wenst in goed overleg met u afspraken te maken over de wijze en de termijn waarop beëindiging van de met u aangegane relaties plaatsvindt.
(…)
Ten overvloede verzoek ik u nota te nemen van het feit dat de beschreven reikwijdte primair ziet op uw belang en zeggenschap op grond van bijvoorbeeld aandelen, certificaten, effecten en/of achtergestelde leningen, en/of uitoefening van het bestuur van rechtspersonen en samenwerkingsverbanden, maar daartoe niet beperkt hoeven te zijn. Essentieel voor de bank is immers dat zij niet langer geassocieerd kan worden met relaties waarbij u, direct of indirect, beslissende invloed op het ondernemingsbeleid kunt uitoefenen."
Bij de brief bevindt zich een lijst met relaties, waaronder de Seaport vennootschappen, welke de Rabobank wenst op te zeggen.
2.7. Vervolgens heeft tussen de raadsman van Endstra en de Rabobank een briefwisseling plaatsgevonden, waarin Endstra bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen opzegging door de Rabobank als weergegeven in haar brief van 17 februari 2004 omdat, kort gezegd, de opgave van bedrijven waarmee de Rabobank haar relaties wenst te beëindigen ruimer is dan bij de bespreking van 10 februari 2004 aan de orde is geweest. Endstra heeft in de brief van zijn raadsman van 24 februari 2004 de Rabobank verzocht om per vennootschap aan te geven dat Endstra daarin een meerderheids- en/of aanmerkelijk belang heeft, waarom de Rabobank ten aanzien van de genoemde vennootschappen een risico loopt voor aantasting van haar integriteit en per vennootschap aan te geven of de Rabobank ook bij haar besluit blijft indien de vennootschappen een eventuele relatie met Endstra verbreken. Bij brief van zijn raadsman van 30 maart 2004 heeft Endstra er, kort samengevat, op gewezen dat een negatieve associatie van de Rabobank met Endstra niet is gebleken, dat Endstra sinds enige tijd met succes optreedt tegen onjuiste beschuldigingen van ernstige strafbare feiten in de pers alsmede dat de reikwijdte van het besluit van de Rabobank derden ten onrechte schade toebrengt. De Rabobank heeft in haar reactie op de brieven van Endstra haar voorgenomen besluit tot beëindiging van de in de brief van 17 februari 2004 genoemde relaties gehandhaafd. Wel heeft zij aangegeven afspraken te willen maken over de wijze en de termijn waarop beëindiging van de relaties kan plaatsvinden.
2.8. Bij brieven van 12 mei 2004 heeft de Rabobank namens de vestiging IJmuiden aan Marina Seaport, Holding Seaport, Seaport IJmuiden en Seaport Porperties en namens de vestiging Veenstromen aan Seaport Beach Resort geschreven dat zij de relatie met de Seaport vennootschappen wenst te beëindigen en een voorstel tot beëindiging gedaan. In beide brieven heeft de Rabobank een overzicht gegeven van de financiële stand van zaken van de respectievelijke vennootschappen op dat moment.
2.9. Op 17 mei 2004 is Endstra overleden.
2.10. Naar aanleiding van het overlijden van Endstra heeft er op 21 juni 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen de Rabobank en de raadsman van (de erven van) Endstra. Tijdens dat gesprek heeft de Rabobank zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat het overlijden van Endstra en de daardoor ontstane situatie geen aanleiding gaf om terug te komen op haar beslissing om de relaties te beëindigen noch om enige tijd pas op de plaats te maken.
2.11. Bij brieven van 6 juli 2004 heeft de Rabobank, namens de vestigingen IJmuiden en Veenstromen, aan de Seaport vennootschappen de financieringsovereenkomsten en betaalrekeningovereenkomsten opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van respectievelijk 90 en 5 dagen. De Rabobank heeft hierbij in haar brieven verwezen naar de artikelen 13 en 17 AVRC, artikel 15 van de algemene voorwaarden van betaalrekeningen en artikel 30 ABV.
3. Het geschil
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in de Rabobank te verbieden om uitvoering te geven aan de bij brieven van 6 juli 2004 gedane opzegging van de overeenkomsten tussen de Rabobank en de Seaport vennootschappen en de Rabobank te veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten op straffe van een dwangsom ven € 100.000,- per dag, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van de procedure.
3.2. Het verweer van De Rabobank komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
4. De beoordeling
4.1. De Rabobank heeft allereerst aangevoerd dat de Seaport vennootschappen niet ontvankelijk zijn in hun vordering voor zover deze is gericht jegens Rabobank Nederland. Hoewel de plaatselijke filialen moeten worden gezien als de contractspartijen van de Seaport vennootschappen, is het besluit om tot beëindiging van de relatie met de Seaport vennootschappen te komen genomen door Rabobank Nederland. Nu het besluit van Rabobank Nederland ten grondslag ligt aan de feitelijke opzeggingen door de plaatselijke filialen van de Rabobank en de Seaport vennootschappen onder meer de rechtsgeldigheid van dit besluit aan het oordeel van de voorzieningenrechter hebben voorgelegd moeten de Seaport vennootschappen dan ook ontvankelijk worden geacht in hun vordering jegens Rabobank Nederland.
4.2. Kern van het geschil is of de Rabobank de bankrelaties en daaronder vallende overeenkomsten met de Seaport vennootschappen onder de gegeven omstandigheden van het geval mocht opzeggen. De Seaport vennootschappen stellen van niet, de Rabobank is van mening van wel.
4.3. Partijen zijn het er over eens dat de tussen hen bestaande bankrelatie moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst. Opzegging van een duurovereenkomst is in beginsel mogelijk, mits er sprake is van een redelijke grond. Uitgangspunt hierbij is dat het de Rabobank enerzijds niet is geoorloofd om te allen tijde geheel naar eigen inzicht willekeurig bankrelaties op te zeggen en anderzijds geldt het beginsel van contractsvrijheid, in welk verband geldt dat de bank geen risico’s hoeft te nemen als zij dat niet verantwoord vindt.
Dat het een bank niet is toegestaan willekeurig bestaande relaties met cliënten op te zeggen vloeit voort uit de zorgvuldigheidsplicht waaraan de bank jegens haar cliënten is gehouden. Deze zorgvuldigheidsplicht die een bank moet betrachten vloeit voort uit artikel 2 ABV waarin wordt bepaald dat een bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en naar beste vermogen met de belangen van haar cliënt rekening dient te houden.
4.4. De Rabobank heeft op 6 juli 2004 de bankrelaties met de Seaport vennootschappen opgezegd, onder verwijzing naar de betreffende algemene voorwaarden (zie 2.5) en onder verwijzing naar de in haar brief van 17 februari 2004 genoemde gronden. Deze in de brief van 17 februari 2004 genoemde gronden laten zich samenvatten onder de noemer ‘reputatierisico’, als gevolg van naamsverbondenheid en associaties met relaties waarbij Endstra beslissende invloed op het ondernemingsbeleid kan uitoefenen.
Uitgangspunt in deze zaak is dat reputatierisico op zichzelf een redelijke grond voor opzegging oplevert. De Seaport vennootschappen hebben dit ook niet betwist.
4.5. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er in het onderhavige geval sprake is van reputatierisico. De Seaport vennootschappen zijn immers van mening dat er geen reputatierisico voor de Rabobank is, indien zij de bankrelaties met hen handhaaft. In het kader van deze procedure heeft de Rabobank het begrip reputatierisico nader uitgewerkt. De Rabobank heeft aangevoerd gehouden te zijn haar eigen integriteit te waarborgen. Indien zij nalaat deze integriteit te waarborgen, dan levert dit voor de Rabobank reputatierisico op, met als uiteindelijk gevolg reputatieschade. De Rabobank heeft voor de inhoud van deze integriteitsnorm verwezen naar het zogeheten Customer Due Dilligence (hierna CDD) beginsel. Dit beginsel is neergelegd in het rapport van de overkoepelende organisatie voor toezichthouders voor het bankwezen, Bank of International Settlements (BIS) van het Basel Committee on Banking Supervision van oktober 2001. Het CDD beginsel komt er volgens de Rabobank op neer dat een bankinstelling dient te onderzoeken of haar cliënten een risico vormen voor de integriteit van de bank en zo ja, dat zij de relatie dient te beëindigen. In het rapport worden meerdere risico’s genoemd waaronder het zogenoemde reputational risk, zijnde "the potential that adverse publicity regarding a bank’s business practices and associations, whether accurate or not, will cause a loss of confidence in the integrity of the institution". De Rabobank verwijst voorts naar een nadere toelichting van de Nederlandsche Bank van 8 mei 2003 op het CDD-beginsel, waarin ook wordt ingegaan op het reputatierisico. Reputatierisico is volgens de Rabobank in de lijn van voornoemd rapport "het risico dat door nadelige publiciteit kan ontstaan". Is volgens de Rabobank een bestaande relatie een onacceptabel risico voor haar reputatie geworden, dan dient deze te worden beëindigd. Ten aanzien van de Seaport vennootschappen heeft de Rabobank aangevoerd dat zij het risico loopt dat er een negatieve beeldvorming ontstaat over haar financiële betrokkenheid bij haar relatie met Endstra en de Seaport vennootschappen.
4.6. Vast staat dat er negatieve publiciteit rond de persoon van Endstra is geweest en dat negatieve publiciteit rond zijn persoon nog steeds mogelijk is. Zo is de persoon Endstra uitgebreid en herhaaldelijk in de publiciteit gekomen in relatie tot de onderwereld alsmede in relatie tot criminele geldstromen die via zijn vennootschappen en mogelijk ook via de bank (hebben ge-) lopen. De Rabobank heeft aangevoerd dat het niet alleen gaat om de persoon Endstra, maar dat het, in relatie tot de Seaport vennootschappen, erom gaat dat deze vennootschappen in het verleden en mogelijk ook nu nog betrokken kunnen zijn bij mogelijke activiteiten aan de hand waarvan negatieve publiciteit kan ontstaan en waarmee de bank in verbinding kan worden gebracht. In dat verband heeft de Rabobank – onweersproken – verwezen naar justitiële onderzoeken naar Endstra in privé en naar aan Endstra gelieerde vennootschappen, alsmede naar een door haarzelf uitgevoerd onderzoek naar de geldtransacties van de Seaport vennootschappen in 2002 en de niet afdoende (bovendien niet van een accountantsverklaring voorziene) antwoorden op haar vragen daaromtrent. Met deze feiten en omstandigheden heeft de Rabobank voldoende aannemelijk gemaakt dat de kans op reputatieschade aanwezig is. Het is immers niet vereist dat de door de Rabobank genoemde negatieve publiciteit feiten en gedragingen betreft welke door middel van strafrechterlijk bewijs zijn komen vast te staan.
4.7. De hiervoor door de Rabobank genoemde feiten en omstandigheden zijn door de Seaport vennootschappen onvoldoende gemotiveerd weersproken. De stelling van de Seaport vennootschappen dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van risico op reputatieschade voor de Rabobank, althans dat dat risico zich zou kunnen verwezenlijken in relatie tot de Seaport vennootschappen, gaat derhalve niet op. Het had op de weg van de Seaport vennootschappen gelegen om aan te tonen dat zij volledig buiten de door de Rabobank aangevoerde feiten en omstandigheden staan. Nu zij dit hebben nagelaten kan niet worden geoordeeld dat de Rabobank lichtvaardig tot haar besluit is gekomen om de bankrelatie met de Seaport vennootschappen te beëindigen. In dat verband acht de voorzieningenrechter in het bijzonder van belang dat de Rabobank als bankinstelling ten opzichte van haar cliënten haar financiële integriteit dient te bewaken. De door de Rabobank aangevoerde feiten en omstandigheden houden direct verband met de eigen werkzaamheden van de bank en met geldtransacties van vennootschappen die mogelijk haar reputatie kunnen schaden. Daarmee zal niet alleen de vertrouwensrelatie tussen de Rabobank en de Seaport vennootschappen worden aangestast, maar wordt tevens de kans op afbreuk van de financiële integriteit van de Rabobank vergroot.
4.8. De Seaport vennootschappen hebben voorts aangevoerd dat de Rabobank aan haar beslissing ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat er sprake is van een meerderheidsbelang van Endstra in de Seaport vennootschappen.
Of Endstra echter al dan niet een meerderheidsbelang had doet niet te zake. De Rabobank heeft immers aan de opzegging van de bankrelaties met de Seaport vennootschappen ten grondslag gelegd de in de brief van 17 februari 2004 genoemde gronden. In deze brief schrijft de Rabobank: "dat de beschreven reikwijdte primair ziet op uw belang en zeggenschap op grond van bijvoorbeeld aandelen, certificaten, effecten en/of achtergestelde leningen, en/of uitoefening van het bestuur van rechtspersonen en samenwerkingsverbanden, maar daartoe niet beperkt hoeven te zijn. Essentieel voor de bank is immers dat zij niet langer geassocieerd kan worden met relaties waarbij u, direct of indirect, beslissende invloed op het ondernemingsbeleid kunt uitoefenen." Hieruit kan worden afgeleid dat het de Rabobank erom ging dat Endstra bij de betrokken vennootschappen een financieel belang had dan wel een centrale rol had in het gevoerde beleid, hetgeen door de Seaport vennootschappen niet, althans onvoldoende is betwist.
4.9. Het feit dat Endstra is overleden leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter – in ieder geval op korte termijn – niet tot een ander oordeel. Ook na zijn overlijden bestaat de mogelijkheid dat de persoon Endstra, al dan niet terecht, negatief in de publiciteit komt, waarmee de Seaport vennootschappen als aan Endstra gelieerde vennootschappen en derhalve ook de Rabobank als hun bankier op negatieve wijze kunnen worden geassocieerd.
4.10. Ook anderszins kan niet worden geoordeeld dat de Rabobank de bankrelaties met de Seaport vennootschappen heeft opgezegd in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De Rabobank heeft bij de opzeggingen een redelijke termijn gehanteerd. In dat verband is van belang dat de Rabobank de opzeggingen reeds in februari 2004 heeft aangekondigd en vervolgens – kennelijk mede ook in verband met het overlijden van Endstra – heeft gewacht tot juli 2004 alvorens daadwerkelijk tot opzegging over te gaan, waarbij zij een opzeggingstermijn heeft gehanteerd van 90 dagen. De in de opzeggingsbrief aan Seaport Beach Resort genoemde termijn van 5 dagen is hier niet van belang, nu deze termijn de opheffing van een bankrekening met positief saldo betrof. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat de Rabobank van aanvang af heeft aangegeven open te staan voor overleg en onderhandelingen met betrekking tot de afwikkeling van de bankrelaties. De Rabobank heeft aldus de Seaport vennootschappen in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om op zoek te gaan naar een andere bank.
4.11. Het voorgaande betekent dat met de door de Seaport vennootschappen gestelde problemen, zoals het vinden van een andere bank, in voldoende mate rekening is gehouden. Voor zover de Seaport vennootschappen hebben gesteld dat met de opzegging de banden met haar relaties onder druk komen te staan, dan wel andere banken mogelijk het aangaan van een bancaire relatie met de Seaport vennootschappen zullen weigeren – wat daar verder ook van zij – dan moet worden geoordeeld dat deze belangen, afgezet tegen de belangen van de Rabobank, onvoldoende zwaar wegen om de bankrelatie te handhaven.
4.12. De conclusie is dan ook dat de Rabobank bij de opzegging van de bankrelaties met de Seaport vennootschappen niet in strijd met haar zorgvuldigheidsplicht jegens de Seaport vennootschappen noch in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.
4.13. De Seaport vennootschappen zullen als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. weigert de gevraagde voorziening;
5.2. veroordeelt de Seaport vennootschappen in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank begroot op € 703,- voor salaris procureur en op € 241,- voor verschotten;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2004.